zondag 7 februari 2010

'Een portret is geen foto'

In zijn dagelijkse column in NRC Handelsblad beschreef Frits Abrahams onlangs hoe hij werd geportretteerd door de Amstelveense schilder Toon de Haas. Na anderhalf uur zitten, schilderen en kletsen was het schilderij af. "Een historisch moment," schreef Abrahams. "Voor het eerst van mijn leven zag ik mijn geschilderde kop. (…) Dat hoofd had iets bekends, jawel, maar wás ik het ook? Ik merkte dat ik dat helemaal niet kon beoordelen. Een portret is geen foto, het is een visie op iemand. Dit was zijn visie."

De manier waarop Abrahams onderscheid maakt tussen een (geschilderd) portret en een foto, intrigeerde me. Dat een schilder vandaag de dag bij het maken van een portret niet rechttoe rechtaan naar een puur realistische afbeelding streeft, lijkt me evident. De schilder zet de werkelijkheid naar zijn hand. Hij overdrijft trekken en vormen, past kleuren aan en laat weg wat in zijn ogen niet relevant is. Het resultaat is een subjectieve, schilderkunstige interpretatie van een gezicht, en daarmee van een persoon, van een karakter.

Wat dat betreft heeft de portretfotograaf het, als gevangene van de zichtbare werkelijkheid, heel wat moeilijker. Tenzij hij een greep doet in de gereedschapskist van Photoshop en digitaal gaat 'schilderen' natuurlijk. Maar dat je ook met pure fotografie een visie kunt geven en zichtbaar kunt maken wat achter de menselijke façade schuilgaat, laat Koos Breukel zien in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen bij de expositie Voor het oog van Job (verlengd t/m 2 mei).

Volendam
In een kleine zaal boven in het museum staan tussen de hanenbalken 24 schildersezels met grote zwartwitfoto's. Het zijn portretten van niet zo jonge mannen en vrouwen. Vaak zijn het echtparen maar er zijn ook foto's bij van een man of vrouw alleen. Al deze mensen hebben met elkaar gemeen dat ze in Volendam wonen en een kind hebben verloren. Een aantal van hen verloor een zoon of dochter bij de cafébrand in de nieuwjaarsnacht van 2001. Andere kinderen verongelukten of stierven als gevolg van een ziekte. Het kerkhof bij de St.-Vincentiuskerk in Volendam heeft verschillende vakken met alleen kindergraven.

Journalist Pieter van den Blink zocht de ouders van deze gestorven kinderen op. Hun aangrijpende verhalen bundelde hij in het boek Voor het oog van Job (uitgeverij Augustus, 2009). Het boek begint met foto's van de geïnterviewde ouders, gemaakt door Koos Breukel. Dezelfde foto's zijn nu op groot formaat in het museum te zien (en inmiddels ook door het museum aangekocht). Bij elke foto ligt een exemplaar van het boek, opengeslagen bij de tekst van degenen die op de foto staan.

Het zijn indringende portretten. De gezichten staan strak. Zonder pose of theater kijken de vaders en moeders me aan, enkelen hebben hun blik gericht op iets buiten het kader. Hier en daar rust een hand op de schouder of arm van een partner. De gezichten zijn haarscherp. Geen rimpel, groef of lijn kan me ontgaan. De meeste ouders zijn voor een donkere achtergrond gefotografeerd. Een paar foto's zijn bij de mensen thuis gemaakt. Het zijn stijlvolle, ingetogen foto's, sober gecomponeerd en belicht. Stuk voor stuk aangrijpende beelden. Ze getuigen van verlies en verdriet maar soms ook van kracht.

foto Koos Breukel, Voor het oog van Job


Autonome beelden
Zou ik deze emoties ook zo expliciet herkend hebben zonder kennis van de verhalen achter de foto's? Kunnen beelden net zo veel zeggen als duizend woorden? Ja en nee. De foto's van Koos Breukel zijn sterke, autonome beelden over het thema verdriet. De verhalen die Pieter van den Blink uit de mond van de getroffen ouders noteerde, vullen dit thema verder in en maken het concreet en persoonlijk. Dat beïnvloedt dan weer de manier waarop ik naar de foto's kijk. Het universele wordt persoonlijk en het persoonlijke wordt universeel.
In tegenstelling tot het portret dat schilder Toon de Haas maakte van Frits Abrahams, laten de portretten van deze Volendamse ouders niets te raden over. Bep Binken, Klaas en Annie Mossel, Jaap en Anja Veerman en alle anderen zullen zichzelf moeiteloos herkennen. Maar er is meer. Elke aandachtige kijker zal, ook zonder de bijbehorende teksten te lezen, iets ervaren van het verdriet dat deze mensen met zich meedragen. Ondanks het onvermijdelijke realisme van de foto's is zichtbaar, en daardoor ook voelbaar, wat eigenlijk niet te zien is. Dat is zo dankzij de visie van Koos Breukel.

maandag 1 februari 2010

Ik weet niet wat ik zie

Aan het begin van een foto-expositie loop je als bezoeker vaak eerst tegen een tekst aan waarin informatie wordt gegeven over het leven en werk van de exposant. Meestal sla ik zo'n uiteenzetting over. Ik ben gekomen om te kijken, niet om te lezen. Als het kijken me bevalt, ga ik terug naar het begin om alsnog te lezen. De ene keer worden m'n conclusies bevestigd, een andere keer finaal onderuit gehaald en betrap ik mezelf op vooroordelen en oppervlakkig kijkgedrag. Dat is confronterend en leerzaam. In ieder geval een goede reden het werk nog eens goed te bekijken.

Onlangs bezocht ik de expositie (On)zichtbaar, georganiseerd door het Utrechtse initiatief Fotodok (t/m 28-2, Van Asch van Wijckskade 28, Utrecht). De tekst aan het begin van deze groepsexpositie is zó kort, dat ik moeite zou moeten doen om hem niet te lezen. Er staat dat de deelnemende fotografen verschillende thema's in beeld brengen zonder deze heel direct te fotograferen. "Als kijker moet je even zoeken naar waar het nou om draait. Waar kijk ik naar? Gaat het in deze foto's om meer dan alleen datgene wat ik zie? En … hoe kom ik daar achter?" Zo'n inleiding bevalt me.

Straf
In de eerste ruimte zie ik langs de wanden manshoge lijsten staan met portretten, gemaakt door de Franse fotograaf Charles Fréger. Op de foto's zie ik mensen met zwarte en blauwe Ku Klux Klan-achtige puntmutsen. De titel van de serie is Penitente. Wat is hier aan de hand? Hebben deze mensen straf? Of zijn het juist beulen, gehuld in een beulskap? Het antwoord haal ik niet uit de foto's. Veel moeite doe er ook niet voor, want de foto's, hoe perfect ook geprint en ingelijst, raken me niet. In deze ruimte ben ik gauw klaar.

foto Charles Fréger
foto Tina Engho













In een volgende kamer hangen grote kleurenfoto's van de Deense fotografe Tina Enghoff. Ik zie kale, smerige kamers, kapotte meubelstukken, afval en smoezelige vloerkleden. Beelden die ik direct koppel aan het fenomeen 'drugs'. Het kost weinig moeite me de beklagenswaardige bewoners voor de geest te halen. Nieuw of verrassend is het niet. Ik heb geen idee waarom deze foto's gemaakt zijn en hier op groot formaat aan de wand hangen. De titel Possible relatives helpt me niet veel verder.

Ik ga verder. De serie van Eva Hofman, Afterparties, en die van Ivo van der Bent, Denk aan mij, laten weinig te raden over. Het is volkomen duidelijk waar ik naar kijk: plekken waar een feest is geweest, en dus een hoop troep ligt, en treurige kantoorplanten in alle staten van uitdroging en verval.

foto Eva Hofman
foto Ivo van der Ben

















Dan is er nog de serie van Raphaël Dallaporta, Domestic Slavery. Deze bestaat uit strakke architectuurfoto's van moderne flatgebouwen, negentiende-eeuwse appartementen, chique eengezinswoningen en vrijstaande huizen. Naast elke foto staat tekst over hedendaagse slavernij. Bijvoorbeeld van au pairs die met mooie beloften naar Frankrijk zijn gehaald en vervolgens in de welgestelde gezinnen waar ze terecht komen, worden uitgebuit en zelfs mishandeld.

De treurige verhalen die de meisjes en vrouwen vertellen, contrasteren scherp met de cleane foto's van de gevels waarachter zulke geschiedenissen zich af (kunnen) spelen. De strekking en inhoud van deze serie is duidelijk. De teksten laten niets te raden over en de beelden voegen een extra betekenislaag toe aan het totaal.

De serie van Dallaporta, gemaakt in samenwerking met de journaliste Odine Millot, springt eruit, ondanks de wat schrale presentatie. Door te kijken en te lezen snap ik niet alleen waar het over gaat, maar het contrast tussen de schrijnende verhalen en de schone schijn van de façades versterkt de zeggingskracht van het geheel. Dit werk maakt indruk op me. Ik weet alleen niet of de slachtoffers van deze barbarij daar iets mee opschieten.

foto Raphaël Dallaporta
   












En nu lezen
Terug naar het begin van de expositie waar een keurig vouwblad ligt met uitgebreide informatie over alle exposanten en hun werk. Ik lees dat de mensen met de puntmutsen boetelingen zijn die Charles Fréger in het Spaanse Sevilla gefotografeerd heeft tijdens de Semana Santa (dat is de heilige week voorafgaand aan Pasen). Die heilige week schijnt een religieus spektakel van jewelste te zijn met nachtelijke processies en geheimzinnig gedoe met gemaskerde boetelingen, lees ik.

Met die kennis gewapend bekijk ik de foto's nog een keer. Ik weet nu wat ik zie maar nog steeds laten de beelden me koud. De toelichting spreekt meer tot mijn verbeelding dan de foto's. Bij het werk van Tina Enghoff gaat het anders. Niet alleen biedt het vouwblad soelaas maar er blijkt ook een boek voorhanden te zijn waarin haar foto's afgedrukt zijn in combinatie met verklarende feiten. Daaruit blijkt dat in de kamers die zij fotografeerde iemand in totale eenzaamheid was overleden. Ze kwam deze woonplekken op het spoor aan de hand van advertenties waarin familieleden van de overledene ('possible relatives') werden opgeroepen zich te melden. Als ik nog eens naar de foto's kijk, doen ze me meer dan de eerste keer. Het is duidelijk is dat deze serie niet zonder tekst kan.  

Genres
Volgens Fotodok is documentaire fotografie "het vertellen van een op feiten berustend verhaal aan de hand van foto’s, waarbij de maker zijn eigen stempel drukt op dit verhaal. Documentaire fotografie bestrijkt het gebied tussen journalistieke fotografie en autonome (kunst)fotografie." Dat is een interessante definitie. Journalistieke fotografie presenteert feiten en kan niet zonder tekst. Autonome fotografie is persoonlijk en moet zonder tekst en uitleg kunnen. Documentaire fotografie beweegt zich daar tussenin.

De expositie (On)zichtbaar heeft me gesterkt in het idee dat documentaire fotografie dichter tegen het journalistieke dan tegen het autonome genre aanligt. Bij de series van Dallaporta, Fréger en Enghoff moet je echt weten wat je ziet; zonder tekst mis je de clou. Dat geldt niet voor het werk van Holman en Van der Bent. Hun beelden vertellen het hele verhaal. Tekst overbodig. Dat wil overigens niet zeggen dat ik hun series daarmee autonome kwaliteiten toedicht. Daarvoor zijn ze in mijn ogen te eenduidig en voorspelbaar. Die mening houd ik staande, ook na het lezen van de toelichting.

Lezen of kijken?
foto Sietse Postma (Winterthur 2009)