dinsdag 4 september 2012

Fotograaf en werkelijkheid: een Siamese tweeling


In de kunst is bijna alles geoorloofd. Een kunstenaar mag verzinnen, liegen en manipuleren zo veel hij wil. Hij mag zijn publiek misleiden, ontregelen en in verwarring brengen. Graag zelfs. Daar is kunst (ook) voor. Maar buiten het domein van de schone kunsten gelden andere regels. Een journalist die een literair verhaal vermomd als nieuwsbericht in de krant zet, vliegt de laan uit. Net als de persfotograaf die een extra hertje in zijn natuurfoto ‘shopt’.

Een foto geeft een beeld van de werkelijkheid zoals die zich op het moment van de opname voor de camera manifesteerde. Of zoals de Amerikaanse fotograaf Stephen Shore (1947) het formuleert in zijn boek The nature of photographs: “The photographic image depicts, within certain formal constraints, an aspect of the world.”

Als iemand met behulp van een of meer fotobestanden en een computerprogramma een beeld creëert, is dat een montage, collage, illustratie, of hoe je het maar wilt noemen, maar geen foto, ook al is het beeld op het eerste gezicht net zo min van een echte foto is te onderscheiden als een verzonnen krantenbericht van een stuk dat op feiten berust. Zo’n beeld is fictie, net als het artikel dat de journalist uit zijn duim zoog.

Analytisch
Stephen Shore vergelijkt in zijn eerder genoemde boek de fotograaf met de schilder: “Photography is inherently an analytic discipline. Where a painter starts with a blank canvas and builds a picture, a photographer starts with the messiness of the world and selects a picture.” Naar analogie hiervan kun je zeggen dat de ‘fictie-fotograaf’ met een leeg scherm begint en hierop met behulp van digitaal materiaal en een beeldbewerkingsprogramma een niet aan de werkelijkheid ontleend beeld creëert.

Het maken van zo’n beeld is wezenlijk iets anders dan het maken van een foto. Anders, niet beter of slechter. Stephen Shore nog een keer: “A photographer standing before houses and streets and people and trees and artefacts of a culture imposes an order on the scene – simplifies the jumble by giving it structure. He or she imposes this order by choosing a vantage point, choosing a frame, choosing a moment of exposure, and by selecting a plane of focus.”

Waar het om gaat is dat de beeldbewerker vrij is bij het maken van zijn beeld, terwijl de fotograaf keuzes moet maken binnen een gegeven realiteit. Die beperking is wezenlijk voor het fenomeen fotografie. De onverbrekelijke band met de werkelijkheid maakt fotografie interessant. De creatieve fotograaf probeert de wereld om hem heen naar zijn hand te zetten en op een persoonlijke manier in te kleuren. Zo’n foto is een interpretatie van de werkelijkheid maar daarmee nog geen fictie.

Focus
Als je een foto bekijkt, ontkom je er niet aan het beeld te relateren aan de werkelijkheid waaraan het is ontleend. Door een bepaald standpunt, kader, moment en scherpstelvlak te kiezen laat de fotograaf je op een bepaalde manier naar die werkelijkheid kijken. Hoe de fotograaf de wereld voor zijn camera heeft getransformeerd naar een tweedimensionaal beeld en hoe hij daarbij de beperkingen van de fotografie de baas is geworden of juist heeft uitgebuit, bepaalt voor groot deel de kwaliteit van de foto.

Dit alles speelt geen rol bij het bekijken en waarderen van een fictioneel beeld. De beeldbewerker heeft geen boodschap aan een weerbarstige werkelijkheid. Hij creëert zijn eigen imaginaire wereld, die vaak niet van de echte is te onderscheiden. De mix van verbeelding en ogenschijnlijk realisme leidt soms tot fascinerende beelden. Fictionele foto’s behoren tot het domein van de beeldende kunst en niet tot dat van de fotografie. Of het goede kunst is, hangt af van het vakmanschap en de originaliteit van de maker, de zeggingskracht van het beeld en de achterliggende ideeën.

Kunst
De klassieke, pure vorm van fotografie is daarentegen een op zichzelf staande discipline. Soms is er een overlap met de wereld van de beeldende kunst. Goede foto’s die meer aan de orde stellen dan het stukje werkelijkheid waaraan ze zijn ontleend, verdienen het label ‘kunst’. Bij zulke foto’s is de autonome kwaliteit belangrijker dan de verwijzing naar de realiteit buiten het beeld. In die zin is er geen verschil met fictionele foto’s.

Het is jammer dat klassieke en fictionele foto’s tegenwoordig vaak lukraak door elkaar worden geëxposeerd en gepubliceerd, als appels en peren die in hetzelfde kistje zijn gekieperd, met als complicatie dat de appels van de buitenkant vaak niet of nauwelijks te onderscheiden zijn van de peertjes. Een klein plakkertje op elke vrucht, net als in de supermarkt, zou misschien geen kwaad kunnen. Dan weet je tenminste waar je in bijt: een sappige peer of een fris appeltje. Allebei lekker maar onvergelijkbaar. 

Arles (foto Sietse Postma, 2011)

maandag 30 juli 2012

Digitaal bedrog ligt steeds op de loer


Het Amsterdams Centrum voor Fotografie (ACF) organiseert twee keer per jaar cursussen voor (amateur)fotografen. De workshops en masterclasses worden gegeven door professionele fotografen. Ik pik er al jaren af en toe een graantje mee. Onlangs verscheen het programma voor het komend najaar op de site.

M’n oog viel direct op de workshop Overtref jezelf!, verzorgd door Cleo Campert. Deze fotografe zette zichzelf in 2002 op de kaart met het boek Uit, waarin ze een beeld geeft van het uitbundige uitgaansleven in de jaren 90. Een paar jaar later zat ik bij het ACF naast haar bij een workshop van Charlotte Dumas. Ze zei toen iets aardigs over een boekje met foto’s van een Grieks eiland dat ik had gemaakt. Van een nadere kennismaking kwam het helaas niet want ze haakte vrij snel af; ik geloof dat ze iets had gebroken. Maar als een aardige fotografe spontaan iets liefs zegt over m’n foto’s, ben ik voor eeuwig haar fan.

Droom
Als ik de aankondiging van haar workshop zie, gloort er even hoop op een hernieuwd contact. Die droom vervliegt echter snel als ik begin te lezen: “Het lijkt zo vanzelfsprekend dat fotografen overal op af stappen en zich nergens door uit het veld laten slaan. Maar zo worden de meeste fotografen niet geboren, dat is een vaardigheid die je kunt oefenen en je eigen kunt maken. In deze workshop zul je die confrontatie aan moeten gaan.”

Nu ben ik inderdaad niet geboren als een fotograaf die overal onvervaard op afstapt. In tegendeel. Wat dat betreft zou de workshop voor mij geen kwaad kunnen. Maar een cursus vol confrontaties en uitdagingen spreekt me niet erg aan. Veel te veel stress voor iemand die voor z’n plezier fotografeert. Toch bekijk ik nog even de foto’s die het ACF bij de aankondiging van de workshop heeft geplaatst, uiteraard gemaakt door Cleo Campert.

Op de eerste foto ligt een fotografe languit voor een podium waarop een paar mensen met elkaar in gesprek zijn. Op de volgende knielt ze in een volle aula vlak voor het katheder om de spreker van dichtbij te fotograferen. De derde foto is genomen tijdens een dodenherdenking op de Dam in Amsterdam. De fotografe zit nu wat ongemakkelijk op de keitjes, vlak voor het monument, terwijl op de achtergrond koningin en prins de trappen bestijgen voor de kranslegging. 

beeld Cleo Campert (uit de serie 'Picture me')
Wartaal
Bij de derde foto zie ik het pas: de fotografe heeft helemaal geen camera. Met haar handen voor haar gezicht dóet ze alsof ze een foto maakt. Niet alleen de camera is nep, de foto’s zijn dat ook. Het zijn montages. Als ik doorklik naar de website van Cleo Campert zie ik dat het beelden zijn uit de serie Picture me. Er staat bij: “Campert verbeeldt (in deze serie) haar zoektocht, het inspiratieproces, de ambitie en het kunstenaarschap in de gebieden van de kunsten, de wetenschap, de fotografie, de handel etc. Het gaat over de rol en het bewust zijn als fotograaf/kunstenaar; hoe verhoudt zij zich tot deze werelden. Het werk valt samen met de zoektocht.”

Zulke warrige teksten maken me altijd een beetje kregelig, zelfs als ze geschreven zijn door een vrouw die zich ooit lovend uitgelaten heeft over mijn foto’s. Maar de beelden vind ik nog irritanter. Op de site van het ACF worden ze gepresenteerd als gewone foto’s en de kijker moet er zelf maar achter komen dat ze nep zijn, dat de beelden niet gemaakt zijn met een fotocamera maar met een computer. En natuurlijk stink ik er in eerste instantie weer in.

beeld Alain Delorme (uit de serie 'Totems')
Dat overkwam me eerder bij het zien van de serie Totems van Alain Delorme in de GUP van juli 2011. Met verbazing bekeek ik de vernuftige stapels goederen die Chinese kooplui op hun fietsen en karren vervoeren. ‘Hoe is het mogelijk’, dacht ik. In april van dit jaar besteedde de Volkskrant aandacht aan dezelfde serie. Toen las ik dat Delorme de foto’s in paar weken in Shanghai had gemaakt en daarna nog een half jaar aan het photoshoppen was geweest om de stapels stoelen, dozen, kunstbloemen en wat dies mee zij tot onwaarschijnlijke proporties op te blazen. 

beeld Lucie & Simon (uit de serie 'Silent world')
Naïef
Ik voelde me in de maling genomen en schaamde me een beetje voor mijn naïviteit. Natuurlijk was dit nep. Dat ik dat niet meteen had gezien. Alleen al de veel te cleane straten en de netjes op hun plek gezette voorbijgangers hadden m’n argwaan moeten wekken.

Onlangs publiceerde de Volkskrant ook een paar ‘foto’s’ van het Frans-Duitse koppel Lucie en Simon. Blikvanger was een enorme foto van het Place de la Concorde in Parijs. Op het immense plein loopt slechts één persoon, zo te zien een oudere vrouw. Maar nu trapte ik er niet in. Ik weet nu dat foto’s niet meer te vertrouwen zijn, ook al zien ze er nog zo echt uit en staan ze in een respectabele krant.

Vroeger moest je foto’s van politici uit Oostbloklanden en andere dictaturen met een korreltje zout nemen. Tegenwoordig moet je bij zowat elke foto op je hoede zijn. Digitaal bedrog ligt steeds op de loer. De fotografie heeft haar onschuld verloren. 

'Ville déserte' (foto Sietse Postma 2012)

maandag 7 mei 2012

Foto's als fastfood


De eerste aflevering van het tv-programma Nep, gepresenteerd door Owen Schumacher, was gewijd de (on)betrouwbaarheid van de fotografie. Het 27 april jl. uitgezonden programma begon met een onbeduidend itempje over de foto’s die twee meisjes in 1917 in het Engelse Bradford maakten van uit papier geknipte elfjes. Het schijnt dat sommige Engelsen, onder wie de schrijver Sir Arthur Conan Doyle, dachten dat het echte elfjes waren die op de foto’s stonden. Schumacher toog naar Bradford en maakte daar zijn eigen elfjesfoto. Ook nep natuurlijk.

Rhein II van Andreas Gursky (1999)
Daarna ging hij naar de Tate Gallery in Londen, dat een afdruk van het werk Rhein II van de Duitse kunstenaar/fotograaf Andreas Gursky in de collectie heeft. Van dat werk uit 1999 zijn zes afdrukken gemaakt op een formaat van 190 x 360 cm. Eind vorig jaar is bij Christie’s in New York een van de overige vijf exemplaren voor ruim 4,3 miljoen dollar geveild, het hoogste bedrag dat tot nu toe voor een ‘foto’ betaald is.

De Nep-presentator sloeg op de stoep van het museum voor de camera een boek open met een reproductie van het werk. ‘Een schitterende foto,’ zei hij, maar voegde eraan toe dat de kunstenaar een fabriekscomplex ‘listigjes had weggephotoshopt’. Vervolgens vroeg hij zich af hoe moeilijk het is om zo’n foto te maken als je toch fabrieken mag wegpoetsen. Het was overigens niet duidelijk of Schumacher de Tate Gallery werkelijk had bezocht en het ´afdrukje´ met eigen ogen had gezien. Ik heb mijn twijfels.

Noordzeekanaal
In een volgend shot zagen we Schumacher langs het Noordzeekanaal in de weer met zijn digitale spiegelreflex. Het resultaat leverde hij in bij een Photoshop-expert, die er in twee uur een imitatie Rhein II van maakte. ‘Is dat het origineel?’, riep Schumacher toen hij het resultaat op het beeldscherm zag. Stomverbaasd was hij toen hij hoorde dat het de nep-Gursky was. Ja, ja. Schumacher is goed in typetjes, maar niet in acteren.

Owen Schumacher is niet de eerste die zich liet ‘inspireren’ door dit werk van Gursky. Naar aanleiding van het nieuws over ‘de duurste foto ooit’ grepen heel wat mensen hun camera en maakten een vergelijkbare foto en zetten die op internet. Daarmee wilden ze waarschijnlijk aantonen dat ze het belachelijk vinden dat iemand miljoenen betaalt voor een even simpel als saai plaatje, waaraan bovendien flink is gephotoshopt.

Topkunst
Dat de kunsthandel perverse trekjes heeft wisten we al en het is inderdaad merkwaardig dat er miljoenen worden betaald voor een reproduceerbaar werk, nota bene van een nog levende kunstenaar. Maar daar gaat het me nu niet om. Waar het me wel om gaat is dat deze affaire goed laat zien dat de digitalisering en popularisering van de fotografie tegenstrijdige gevolgen heeft voor de waardering van fotografisch beeldmateriaal.

Fotografen als Andreas Gursky zijn dankzij de digitale technieken in staat uitzonderlijke werken te creëren die door hun enorme formaten alleen nog maar in musea of luxe kantoren getoond kunnen worden. Tot voor enkele jaren was dat het domein van imponerende schilderijen van moderne meesters. Doordat de oplagen van de kingzise fotoprints bewust laag gehouden worden, zijn de werken exclusief en dus duur, en daarmee gewilde objecten voor verzamelaars en speculanten. Fotografie als peperdure topkunst.

Daartegenover zijn in de wereld van de amateurs en kiekjesmakers foto’s dankzij de digitalisering juist immaterieel en goedkoop geworden. De fotograaf kan blijven ‘schieten’ want de giga-schijfjes zijn schier onverzadigbaar. Servers slorpen miljoenen beelden op zonder uit hun voegen te barsten. De beelden flitsen voorbij op schermen en schermpjes; overvloedig en vluchtig. Foto’s als fastfood. Leuk en lekker maar verder van weinig waarde.

Dom
Vanuit dat perspectief is het moeilijk te bevatten dat voor een foto absurd veel geld wordt betaald. Mensen maken zich daar boos over of proberen er de draak mee te steken. Ik kan me dat wel voorstellen. Maar dat iemand niet snapt dat er een wezenlijk verschil is tussen een beeldschermprojectie van een plaatje dat samengesteld is uit een stukje Noordzeekanaal en een paar grazige dijkjes en een perfecte kingsize print van een met een grootformaat camera gemaakte en digitaal bewerkte foto van de Rijn, gaat er bij mij niet in. Volgens mij nam Schumacher ons in de maling. Zo dom, kan hij toch niet zijn?

Over het werk Rhein II heb ik geen mening. Daarvoor zou ik het eerst met eigen ogen moeten zien. In het echt dus. Maar een reisje naar Londen heb ik er niet voor over. En ook geen 4,3 miljoen dollar. 
 





















Erik Kessels maakt een foto van de installatie die hij eind 2011 in het FOAM maakte als onderdeel van de expositie What´s next? Voor die gelegenheid printte hij alle beelden uit die in een periode van 24 uur op Flickr waren gezet en stortte deze in de tentoonstellingszalen. (foto Sietse Postma)

Klik hier voor een interessante beschouwing over het werk van Andreas Gursky, geschreven door de Belgische kunstfilosoof en fotograaf Stefan Beyst.


woensdag 4 april 2012

Kitsch verkoopt


Hans Aarsman houdt niet van mooie foto's. Een foto moet registreren, niet meer en niet minder. Als je een foto maakt van iets wat interessant is, heb je een interessante foto. Zo simpel is het. Veel fotografen willen ‘schilderijtjes’ maken met een uitgekiende compositie en mooi licht. Dat is Aarsman een gruwel. Helemaal als die foto’s dan ook nog eens worden ingelijst.

Hans Aarsman (1951), die onlangs te gast was in het tv-programma ‘Brands met boeken’, werkte als fotojournalist, maakte fotoboeken, kreeg een belangrijke fotografieprijs en is vertegenwoordigd in de collectie van het Nederlands Fotomuseum. Een cv waar menige fotograaf jaloers op zal zijn. Toch is hij jaren geleden gestopt als professionele fotograaf. Het stoorde hem dat hij niet los kwam van die vermaledijde schilderkunstige esthetiek. Tegenwoordig maakt hij hooguit nog foto’s met zijn iPhone, maar dan alleen om iets grappigs of bijzonders vast te leggen, of iets wat hem dierbaar is.

Volgens Aarsman is de voorkeur voor het maken van mooie foto’s ontstaan doordat de fotografie uitgevonden is toen de schilderkunst al lang en breed bestond. De eerste fotografen wilden niet onderdoen voor hun schilderende kunstbroeders. Die neiging naar het artistieke zit er volgens Aarsman bij fotografen nog steeds in. Volgens mij is dat iets te simpel geredeneerd. 

Artistiekerig
De fotografie kwam op in de tweede helft van de negentiende eeuw. Aanvankelijk maakten fotografen vooral portretten, stadsgezichten en af en toe een stilleven. Het is logisch dat ze daarbij leunden op schilderkunstige tradities waarmee ze waren opgegroeid. Toch zijn die eerste professionele foto’s niet artistiekerig of quasi schilderachtig. Een vroege Nederlandse fotograaf als Pieter Oosterhuis  (1816-1885) registreerde bijvoorbeeld helder en precies de grote waterstaatkundige werken van zijn tijd.

George Davison, The onion field (1890)
De eerste decennia is fotografie hét middel om de wereld zo natuurgetrouw mogelijk in twee dimensies te reproduceren. Rond 1900 wordt de fotografie ook ontdekt als kunstzinnig medium en ontstaat er een ‘picturalistische’ stroming. Fotografen spelen met licht en onscherpte en experimenteren in de doka om hun foto’s sfeervoller of expressiever te maken. Naast de min of meer objectieve, registrerende vorm van fotografie ontstaat een genre waarbij de nadruk ligt op persoonlijke expressie. Het echte picturalisme raakt weer uit de mode maar subjectieve, op expressie gerichte fotografie bestaat nog steeds.

Of de fotograaf nu uit is op registratie of op expressie (of een combinatie daarvan) in alle gevallen wil hij een beeld maken dat het aanzien waard is. Daarbij spelen esthetische criteria een rol; dat kan niet anders. Alleen kiekjesmakers die van toeten noch blazen weten, fotograferen zonder enig esthetisch bewustzijn; als het er maar op staat. Goede fotografen onderscheiden zich door een effectieve, originele en authentieke stijl. In die zin is er niets mis met ‘mooie’ foto’s.

Piëta
Anders wordt het als fotojournalisten gaan stileren en de rauwe werkelijkheid overgieten met een esthetisch sausje. Ik ben het volledig met Hans Aarsman eens dat zulke foto’s het publiek misleiden en de indruk kunnen wekken ‘dat het allemaal wel meevalt’. Als voorbeeld van zo’n ‘geruststellende’ foto noemde Aarsman in het gesprek met Wim Brands de World Press foto van het jaar 2011, gemaakt door de Spaanse fotograaf Samuel Aranda (1979).

foto Samuel Aranda
Aranda maakte de foto op 15 oktober 2011 in Jemen. Op de foto zien we een gesluierde vrouw die het naakte bovenlijf van een man tegen zich aandrukt. Volgens het bijschrift zijn het Fatima al-Qaws en haar achttienjarige zoon Zayed. De jongen had deelgenomen aan een betoging waarbij traangas was gebruikt. Het beeld doet sterk denken aan een ‘piëta’, de klassieke afbeelding van Maria met de dode Christus op haar schoot. Het verbaast me niet dat een internationale jury van ‘leading experts in visual journalism’ zo’n kitschbeeld tot persfoto van het jaar verkiest. Zulke foto’s doen het nu eenmaal goed in de media want ze raken een gevoelige snaar zonder confronterend te zijn. Daarmee trek je kijkers en lezers, en adverteerders.

Er is niets mis mee als fotografen mooie foto’s maken. Maar fotojournalisten moeten oorlogen of andere ellende niet presenteren in de vorm van ‘schilderijtjes’ of quasi religieuze plaatjes die het volk troosten of geruststellen. Zij moeten het de wereld tonen zoals die is, zonder opsmuk. Dat is wel zo eerlijk, al vrees ik dat het weinig uithaalt. Oorlog en ellende zullen er altijd zijn; daar verandert de fotografie niets aan. Religie trouwens ook niet.

Wat is er mis met een mooie foto? (foto Sietse Postma 2012)

woensdag 14 maart 2012

Appelmoes in Antwerpen

Het is al weer een paar jaar geleden dat ik voor het laatst in Antwerpen was. Veel veranderd is er niet. Het nieuwe station maakt nog steeds indruk. De trein uit Amsterdam arriveert op het laagste van de vier niveaus. Dankzij de enorme vide schijnt zelfs hier in de diepte de zon. Eindeloze roltrappen leiden naar de donkere stationshal, die met zijn negentiende-eeuwse pracht en praal een beetje uit de toon valt. Het station is af. Nu is de Keyserlei aan de beurt. De brede straat wordt wandelboulevard. Op de bouwschutting hangen foto's waarop te zien is hoe de straat er pakweg honderd jaar geleden uitzag. Zo moet het weer worden. Antwerpen koestert zijn verleden.

De geur van zoete wafels maakt me hongerig. Ik koop een 'chausson aux pommes'. Hier heet dat een 'appelflap'. Ondanks de Hollandse naam is de uitvoering onvervalst Frans. Voorzichtig zet ik mijn tanden is de flap en gulzig zuig ik de appelmoes naar binnen. Ik moet aan mijn kleinzoon denken.

Een paar weken geleden zette zijn moeder hem bij me op schoot en drukte een potje perenmoes en een lepel in mijn handen. Als vijf maanden oude zuigeling wist hij nog niet zo goed raad met de lepel die ik tussen zijn lippen wurmde. Soms lukte het me wat perenmoes in zijn mond te krijgen. Met zichtbaar genoegen perste hij die dan tussen zijn lippen door naar buiten, waarna ik de smurrie van z'n kin schraapte en opnieuw bij hem naar binnen werkte. We waren er een poosje zoet mee.

Waalse Kaai
De zon schijnt. Jas en das gaan los. Lente. Op naar de Waalse Kaai, naar het FoMu, het Fotomuseum van de Provincie Antwerpen. Daar is veel te zien. Niet alleen foto's uit heden en verleden maar ook een leuke collectie camera's en een educatieve tijdlijn over de geschiedenis van de fotografie. Ik zap er doorheen.

Het museum heeft uit de eigen collectie een leerzame expositie samengesteld. De foto’s zijn gegroepeerd rond de trefwoorden: objectief, subjectief, publiek en privé. Geen wereldschokkende indeling maar wel veel mooie foto’s. Het museum heeft een rijke verzameling met werk van fameuze fotografen. De geschiedenis van de fotografie trekt weer aan me voorbij. Het is interessant om te zien dat heel wat foto’s ook in een andere categorie passen dan waarin ze worden getoond.

Een mooi voorbeeld vind ik de serie ‘The Brown Sisters’ van Nicolas Nixon. Sinds 1975 maakt Nixon elk jaar een foto van zijn vrouw en haar drie zusters. Op elke foto staan ze in dezelfde volgorde. Op de tentoonstelling hangen een paar van deze portretten in de afdeling ‘privé’. Dat is te verdedigen; het zijn tenslotte familiefoto’s. Tegelijkertijd illustreren de foto’s op een mooie, objectieve manier hoe smaak en mode in de loop der jaren veranderen. Maar voor mij zijn het vooral beelden waarmee Nicolas Nixon laat zien hoe hij tegen het leven en het meedogenloos verstrijken van de tijd aankijkt. Privé, objectief en subjectief gaan moeiteloos samen.

De hoofdtentoonstelling ‘Imaging history’ stelt een beetje teleur. Vooral de grote landschapsfoto’s van Sally Man vallen me tegen. Het zijn landschappen waar tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog zwaar is gevochten, vastgelegd op collodiumplaten. Het zijn grauwe, bijna abstracte beelden. De imperfectie van de natte-plaat-fotografie ligt er te dik boven op, vind ik. Het werk krijgt er iets kitscherigs door. Jammer, want ik ben een fan van Sally Man.

Desolate straten
Ik ben verzadigd. Tijd voor Belgisch bier in een nabijgelegen café. Als er een waterig zonnetje doorbreekt ga ik naar buiten en haal m’n analoge Pentax met 40mm pancake tevoorschijn. M’n favoriete camera. Ik verken de buurt. Mooi namiddag licht, brede boulevards en desolate straten en kaden. De spectaculaire, moderne architectuur van het nieuwe gerechtshof dat aan het eind van een van de boulevards opdoemt, inspireert me niet. Wel de grauwe woontoren die er vlakbij staat. Objectieve fotografie bestaat niet.

De film is vol en het licht dooft. Ik loop nog een stukje langs de Schelde. Het is bekend terrein. Toch ‘schiet’ ik nog wat met de digitale compact. Vergeefse moeite, met de zon is ook de inspiratie verdwenen.

Nog voor de trein België uit is heb ik de beelden al gewist. Ik troost me met de gedachte dat ik analoog vast beter op dreef was. Over een kleine week weet ik of ik de beelden publiek kan maken of dat ik ze beter privé kan houden. Net als de digitale kiekjes van mijn kleinzoon.

'Objectieve fotografie bestaat niet' - Antwerpen, maart 2012 (foto Sietse Postma)

zaterdag 11 februari 2012

Pure fotografie is passé

Jonge fotografen voelen zich steeds minder aangetrokken tot een basale toepassing van het medium. In plaats van nauwgezet vast te leggen wat er is en dat vervolgens zonder poespas te reproduceren, gebruiken zij fotografie als middel voor het verbeelden van een idee. Ze versnijden hun foto’s - of die van anderen - om er vervolgens nieuwe beelden mee te maken; knutselen in de studio stellages in elkaar en fotograferen die; ensceneren taferelen of spelen zelf een hoofdrol in hun fotoseries. In de nabewerking wordt vaak drastisch ingegrepen in het beeld dat is vastgelegd. Kortom, fotografie is onderdeel van het creatieve proces. Een middel, geen doel.

Waar dit toe leidt is goed te zien in het Foam-magazine #28 / Talent, dat geheel gewijd is aan het werk van jonge fotografen. Uit de achthonderd portfolio’s die vanuit alle delen van de wereld werden ingestuurd, selecteerde de redactie er vijftien. In hoeverre deze keuze representatief is voor het totale aanbod, kan ik uiteraard niet beoordelen. Ik ga ervan uit dat de jury zich niet door eigen voorkeuren heeft laten leiden maar met deze selectie wil laten zien wat er wereldwijd in de kunstfotografie gaande is.

Vuurvliegjes
Van de vijftien fotografen die zich presenteren, zijn er in mijn ogen drie die de fotografie nog in een min of meer pure vorm gebruiken. Zij nemen de kijker door middel van hun foto’s mee naar een bepaalde plaats en tonen zonder veel omhaal wat zij daar op zeker moment aantroffen. Katrien Vermeire laat bijvoorbeeld zien hoe vuurvliegjes in een Amerikaans bos hun wonderlijke dansen uitvoeren. Ook Mirko Martin voert ons naar Amerika. In Los Angeles fotografeerde hij straatscènes, waarbij hij in het midden laat of we naar het echte leven kijken of naar een filmset. Het meest traditioneel is Ivor Prickett. Hij toont andere, minder sensationele beelden van de revolutie in Egypte dan de tv-journaals ons dagelijks in het gezicht wierpen.

Het feit dat zij alle drie registrerend te werk gingen, wil niet zeggen dat hun foto’s onpersoonlijk of afstandelijk zijn. Of dat er geen onderliggend idee of concept is. Vermeire was het te doen om de haast ongrijpbare schoonheid van de dans van de vuurvliegjes, Martin speelt met de (on)betrouwbaarheid van het fotografisch beeld en Prickett laat zien hoe eenzijdig het beeld is dat we via de media krijgen van ingrijpende gebeurtenissen in de wereld; we zitten er met onze neus boven op, lijkt het, maar we weten eigenlijk nauwelijks wat er echt gebeurt.

Duistere portretten
De andere twaalf portfolio’s illustreren hoe fotografen het medium gebruiken om zichzelf te uiten of om formele thema’s of concepten uit te werken. Zo fotografeerde Fleur van Dodewaard ingenieuze constructies met ronde spiegels en kleurvlakken. Het leverde sterke, esthetische beelden op. Ester Vonplon koos juist voor groezelig, imperfect zwart-wit en roept daarmee een wereld op die ver af staat van de dagelijkse realiteit. Net als de zeer duistere portretten van Alessander Imbriaco. En de reeks vrijwel identieke zelfportretten van Renato Abreu laten een treurige jongeman zien, gehuld in steeds een andere fel gekleurde trui of jas. Een maffe serie over uiterlijk en innerlijk.

Ook in de andere acht portfolio’s is de fotografie ondergeschikt aan het idee, de emotie of het verhaal dat de fotograaf wil vertellen. Fotografie wordt niet gebruikt als venster op de wereld maar als middel om een eigen wereld te creëren. Blijkbaar spreekt deze toepassing van de fotografie steeds meer jonge fotografen aan. Opvallend is dat in het talent nummer van Foam-magazine van 2010 de verhouding tussen ‘pure’ fotografie en fotografie als ‘middel’ nog ongeveer fifty-fifty was.

Multidisciplinair
Hoe zou het komen dat jonge fotografen zich steeds minder aangetrokken voelen tot de klassieke, op registratie gerichte vorm van fotografie? Misschien komt het doordat fotografie binnen het domein van de beeldende kunst vaste voet aan de grond heeft gekregen. Jonge kunstenaars zijn vaak multidisciplinair. Ze kiezen het medium dat het meest geschikt is voor de uitwerking van een bepaald concept. Dat daarbij vaak naar een camera wordt gegrepen is niet vreemd. Fotografie is een relatief eenvoudige en voor elke beurs bereikbare techniek. Bovendien zijn de mogelijkheden in dit digitale tijdperk eindeloos. Het onderscheid tussen fotograaf en beeldend kunstenaar vervaagt.

In de meer traditionele fotografie treedt de fotograaf zelf niet op de voorgrond. Hij bemiddelt tussen de kijker en de wereld waarin wij leven. De klassieke fotograaf gaat schuil achter zijn camera, blijft buiten beeld. En dat is nu net wat de jonge kunstenaar/fotograaf niet wil. Die wil gehoord en gezien worden! En terecht.

Kunstkijken (foto Sietse Postma, 2012)