dinsdag 14 december 2010

Verleden tijd, net als de postbode


Om een beetje 'bij' te blijven kijk ik geregeld op de site van de NOS. Het nieuws wordt daar vaak geïllustreerd met foto's die van flickr.com zijn geplukt. Dat gebeurde laatst ook met het bericht over de vrijlating van een 'internetvandaal' uit Hoogezand-Sappemeer. Daarbij stond een foto van Davide Restivo uit Zwitserland. Restivo is geen beroepsfotograaf. Hij verdient zijn brood in de ICT. Dat de NOS een foto van hem gebruikt, levert hem waarschijnlijk een paar tientjes op. Dat is leuk meegenomen maar een nieuwe lens kan hij er niet van kopen.

website NOS, maandag 13 december
Het is begrijpelijk dat de NOS gebruik maakt van zulke foto's. Ze zijn makkelijk te vinden, direct beschikbaar en technisch ok. De redactie had ook een foto kunnen zoeken in de beeldbank van een Nederlandse fotobureau als Hollandse Hoogte. Ik vermoed dat tussen de acht miljoen foto's die dit bureau in zijn digitale archief heeft, wel een interessanter beeld te vinden is dan de foto die Restivo maakte van een paar handen boven het toetsenbord van een laptop.

Hollandse Hoogte, dat dit jaar zijn 25-jarig jubileum viert, betrekt zijn foto's van professionele fotografen. En niet van de minste. Ondanks dat het bureau zijn prijzen de laatste jaren noodgedwongen drastisch heeft verlaagd, zal het qua prijs nooit met een Zwitserse amateur kunnen concurreren.

Broodroof
In fotobladen en op forums is de concurrentie tussen professionele fotografen en amateurs een hot-item. Sommige professionals hebben het zelfs over broodroof en verlangen van hun beroepsvereniging dat zij paal en perk stellen aan de activiteiten van de amateur-fotografen. Ik vind dat onzin.

Digitale fotografie en internet hebben de fotografie gedemocratiseerd. Voor weinig geld kun je kwalitatief goede foto's maken en deze via internet simpel en doeltreffend aanbieden en verspreiden. Het is logisch dat commerciële partijen daar gebruik van maken. Er blijkt veel behoefte aan goedkoop beeldmateriaal. Ik snap óók wel dat professionele fotografen zich kapot ergeren aan de visuele 'bagger' die als gevolg hiervan van beeldschermen en pagina's afdruipt. Maar deze 'bagger' voorziet blijkbaar in een behoefte. Als dat niet zo was, renden de opdrachtgevers wel weer naar de vakman om voor (veel) meer geld 'echte' foto's te laten maken.

Professionals die amateurs beschuldigen van broodroof steken hun kop in het zand. De professionele fotograaf kan zich alleen onderscheiden van de amateur door het leveren van meer kwaliteit. Als afnemers en gebruikers maling hebben aan kwaliteit, zullen ze er ook niet voor willen betalen. Het is zinloos iets aan te (blijven) bieden waar geen vraag naar is. Dat deel van de markt is verloren terrein. Jammer, maar niets aan te doen. Verleden tijd, net als de postbode.

De professional zal zich moeten richten op een markt waar kwaliteit nog wel een rol speelt. En daar gaat de strijd dus niet tussen beroeps en amateurs, maar tussen professionals onderling. Daar tellen vakmanschap, originaliteit, creativiteit en ondernemerschap. Die strijd is keihard, niet in de laatste plaats door de grote instroom van goed opgeleide, ambitieuze jonge fotografen. Amateurs hebben hier geen schijn van kans. Terecht.

foto Sietse Postma (Arles, 2010)


vrijdag 3 december 2010

Fotografie was nog nooit zo goedkoop

Dankzij de digitale revolutie hoeft fotografie vandaag de dag geen dure bezigheid te zijn. Eigenlijk heb je niet veel meer nodig dan een digitaal cameraatje, een computer met een eenvoudig beeldbewerkingsprogramma en een internetverbinding. Niets staat je dan nog in de weg om de mooiste foto's te maken en ze via het net aan de hele wereld te laten zien. Fotografie is nog nooit zo makkelijk geweest. En zo goedkoop!
     Het gevolg laat zich raden: iedereen fotografeert zich suf. Een niet onaanzienlijk deel van al die foto's die worden gemaakt, komt op internet terecht. Op flickr.com worden onder het motto 'Share your photo's. Watch the world' elke minuut vijf- à zesduizend foto's en video's gepost. Met zo'n immens reservoir aan beeldmateriaal heb je zelfs geen camera meer nodig. Elke foto die je kunt verzinnen, vind je op internet. Klik! Fotograferen met de muis.

Foto's van de straat
Joachim Schmid,
Bilder von der Strasse
Het is in kunstkringen al een tijdje populair om met 'gevonden' beeldmateriaal te werken. De Duitse fotograaf Joachim Schmid is er wereldberoemd mee geworden. Zijn project Bilder von der Strasse loopt al sinds 1982. In Nederland publiceert KesselsKramer sinds 2001 het magazine Useful Photography. Het als boekwerk uitgevoerde periodiek staat vol zorgvuldig geselecteerde en gepresenteerde 'gevonden' foto's. Aanvankelijk werd er voor dit soort publicaties driftig geknipt uit kranten, tijdschriften, catalogi etc. Tegenwoordig is internet de onuitputtelijke bron.
     Wie als kunstenaar aan de slag gaat met 'gevonden' materiaal, kan het verwijt krijgen plagiaat te plegen of niet origineel te zijn. Dat overkwam ook Dada-kunstenaar Marcel Duchamp toen hij in 1917 (!) een porseleinen urinoir inleverde voor een expositie. De selectiecommissie oordeelde dat de pisbak, ondanks de signatuur 'R. Mutt 1917' en het feit dat het ding op zijn kant lag, plagiaat was. Het was gewoon een 'plain piece of plumbing', vond men.
     Duchamp antwoordde: "Whether Mr. Mutt with his own hands made the fountain or not, has no importance. He CHOOSE it. He took an ordinary article of life, placed it so that its useful significance disappeared under the new title and point of view – created a new thought for that object. As for plumbing, that is absurd." Voor Marcel Duchamp heeft het ambachtelijke in de kunst afgedaan. Voor hem gaat het in de kunst niet langer om het maken maar om het kiezen en om het creëren van een nieuwe visie. Het accent verschuift van materieel naar conceptueel.

Geniaal
Het is grappig om te zien dat zich bijna honderd jaar later in de fotografie iets vergelijkbaars voordoet. Sommige fotografen maken zelf geen foto's meer. Zij maken dankbaar gebruik van de mega-grote beeldbank die dankzij een anonieme massa kiekjesmakers en broodfotografen op internet beschikbaar is. Hieruit kiezen zij de foto's die zij nodig hebben voor het verbeelden van hun idee, van het concept. Dat die foto's technisch en/of esthetisch doorgaans verre van perfect zijn, is geen probleem. Het gaat om het concept, niet om de foto.
     Het is een nieuwe vorm van fotokunst, die om een andere benadering vraagt dan de fotografie die we doorgaans in (foto)musea tegenkomen. Tot nu toe was de visuele kwaliteit van het beeld minstens zo belangrijk als de achterliggende thematiek. Gebruik van licht en kleur, kader en compositie, de kwaliteit van de afdruk en de presentatie, allemaal factoren die bepalend waren voor de impact van en de waardering voor de foto.
     In de nieuwe fotokunst is esthetiek van ondergeschikt belang. We moeten het doen met lelijke plaatjes als illustratie van een concept. En nu maar hopen dat het concept geniaal is. Dan valt er tenminste nog iets te genieten.

zondag 31 oktober 2010

Een jongeman kijkt nors in de lens

Op het perron hangt een poster van G-star met een opvallende zwart-wit foto. Er is niet veel meer te zien dan een nors in de lens kijkende jongeman. De achtergrond is vrijwel egaal grijs. De mode waarvoor reclame wordt gemaakt interesseert me niet. Toch trekt het beeld mijn aandacht en ik kijk wat langer. Dan zie ik dat links onderin de naam van de fotograaf staat: Anton Corbijn.
    Die toevoeging is opmerkelijk want het komt niet zo vaak voor dat reclamefoto's ‘gesigneerd’ zijn. Zulke foto’s moeten immers effectief zijn in het promoten en positioneren van een merk. Het ego van de fotograaf is daarbij van ondergeschikt belang. Bij Corbijn ligt dat anders. Hij is zelf een sterk merk. Zijn naam en faam geven het modemerk extra glans.
    Anton Corbijn (1955) is een beroemdheid in de wereld van de pop en daarbuiten. Hij is niet alleen al decennia lang de hoffotograaf van U2 maar heeft ook tal van andere 'celebreties' gefotografeerd. Zijn carrière begon in 1972. Met de camera van zijn vader maakte hij in de Oosterpoort in Groningen foto's van een optreden van de band Solution. Hij stuurde ze naar het blad Muziek Parade, die de foto's tot zijn verbazing publiceerde. Zo begon een indrukwekkende carrière als fotograaf, grafisch ontwerper, regisseur van videoclips en ontwerper van decors voor popconcerten. En ondanks zijn immense succes komt hij in documentaires en interviews nog steeds over als dezelfde aardige en bescheiden domineeszoon uit Strijen.

Icoon
Miles Davis
Corbijn heeft foto's gemaakt die nu al tot de iconen van de fotografiegeschiedenis gerekend worden. Zo kom je zijn zwart-wit portret van Miles Davis in menig overzicht tegen. Toch ben ik niet zo'n grote fan van Corbijn. Dat is een kwestie van smaak en zegt natuurlijk niks over de kwaliteit van zijn foto's. Die moet wel goed zijn. Hoe kun anders verklaren dat hij internationaal een van de succesvolste Nederlandse fotografen is. Kijk maar even op zijn site in de rubriek ‘works’ en je ziet dat ik niet overdrijf.
    Sinds een paar jaar maakt Corbijn ook speelfilms. De eerste was Control, een film over het korte, dramatische leven van Ian Curtis, de zanger van de Engelse band Joy Division. De film kreeg in 2007 verschillende prijzen bij het festival in Cannes. Geen slechte start dus. 
    Ik heb de film twee keer gezien. De eerste keer in de bioscoop. Ik was onder de indruk van de strakke zwart-wit beelden, die perfect aansluiten bij de deprimerende omgeving waarin Curtis opgroeit, zijn eerste baantje heeft, trouwt en na een kortstondige carrière als popartiest een einde aan zijn leven maakt. Later bekeek ik de film nog eens op video. De beelden en de muziek boeiden me nog steeds. Maar het verhaal en de manier waarop dit filmisch werd verteld, bleken toch wel wat magertjes. 

Mooie plaatjes
George Clooney in actie
Kort geleden zag ik de tweede speelfilm van Corbijn: The American. In een interview vertelt Corbijn dat hij persé een totaal andere film wilde maken dan Control. Uit alles wat hem aangeboden werd koos hij voor de verfilming van de roman A Very Private Gentleman van de Engelse schrijver Martin Booth. Het is inderdaad een heel wat anders geworden: een 'hardboiled' gangsterfilm, in prachtige kleuren gedraaid in een pittoresk bergdorp in Italië met oogverblindend mooie dames en George Clooney als introverte moordenaar.
    Net als in Control zijn de beelden perfect. Maar het voortreffelijke camerawerk kan niet verhullen dat het verhaal volkomen flut is. Mooie plaatjes, sterk acteerwerk, blote billen en borsten, een sensationele achtervolging, een innemende dorpspastoor en spattend bloed, het helpt allemaal geen zier. De film raakt geen enkele snaar. De plot is zelfs voor dit genre te onbeduidend en te ongeloofwaardig. De slotscène is ronduit tenenkrommend. The American is een irritante kitschfilm. En dat is geen kwestie van smaak. 

Ik hoop dat Corbijn de kans krijgt nog een derde speelfilm te maken. Maar dan wel met een goed scenario graag. Want het is een aardige man en een goeie fotograaf.
Parijs, mei 2010 (foto Sietse Postma)

donderdag 14 oktober 2010

De ware aard van het kapitalisme

Fotofestival Noorderlicht presenteert elk jaar een internationale keur aan documentaire fotografie. Dit jaar in Leeuwarden. In het Fries Museum ben ik uren zoet met het bekijken van de expositie Land, Country Life in the Urban Age. Deze tentoonstelling omvat tientallen series over uiteenlopende onderwerpen, gemaakt door fotografen uit alle delen van de wereld. Alle reportages hebben te maken met het leven op het platteland in een tijd van urbanisatie. Dus trekt er een hoop ellende aan me voorbij. Maar ik zie ook schoonheid. Want deze fotografen verstaan hun vak.
     Neem de serie Deadly Mist van Benoit Aquin uit 2005. Deze Canadese fotograaf maakte een serie over de gevolgen van het misdadige gebruik van pesticiden door de Amerikaanse bananen- en ananasproducenten Dole en Del Monte in Nicaragua. Ik zie foto's van straatarme, zieke mensen en zwaar gehandicapte kinderen. Prachtig gefotografeerd en gepresenteerd in klassiek zwartwit. De beelden raken me. Tenminste, zolang ze op mijn netvlies branden. Een paar minuten later ben ik ze al weer vergeten. Want ernaast hangt nog zo'n mooie serie. En daarnaast nog een. En nog een …
     Benoit Aquin legt de ware aard van het kapitalisme bloot: een dodelijke mix van winstbejag, arrogantie en onverschilligheid. En dat doet hij goed. Zijn foto's zijn veelzeggend en mooi. Dat laatste versterkt hun impact. De vraag is alleen of ze enig effect hebben. Als ik dit stukje niet geschreven zou hebben of als ik een andere serie als voorbeeld had gekozen, dan zou ik morgen in de supermarkt zonder nadenken een blikje ananas op sap van Del Monte in m'n karretje hebben gemikt. Zijn reportage zou ik allang weer vergeten zijn.

Uit de serie Deadly Mist van Benoit Aquin (2005)

Journalistiek
In nummer 7-2010 van P/f, dat gewijd is aan documentaire fotografie, signaleert hoofdredacteur Edie Peters in een artikel over Noorderlicht en Photo Breda dat er veel wordt geklaagd over de gebrekkige aandacht voor documentaire fotografie in de reguliere media, terwijl de ruimte in musea en festivals groter lijkt dan ooit. 'Festivals nemen een journalistieke plicht op zich,' stelt hij vast. Ik krijg niet de indruk dat hij dit een kwalijke ontwikkeling vindt.
     Ik denk daar anders over. Elke keer als ik maatschappijkritische documentaire fotografie tegenkom in een museum of galerie bekruipt me het gevoel dat er iets niet in de haak is. Eigenlijk vind ik het pervers om te jubelen over de schoonheid van foto's en tegelijkertijd immuun te blijven voor hun maatschappelijke relevantie. Het gaat bij deze foto's in de eerste plaats om de alarmerende inhoud, de schreeuw om aandacht, de oproep tot actie en niet om hun esthetische kwaliteit. Dat is een nuttige, toegevoegde waarde.
     Zulke foto's moeten gepubliceerd worden in kranten en tijdschriften of op billboards in winkelcentra. Vlakbij een supermarkt bijvoorbeeld. Fotofestivals kunnen geen journalistieke functie hebben. Die zijn er voor het genoegen van liefhebbers van fotografie en tot meerdere glorie van fotografen en curatoren.

Goede bedoelingen
In een toelichting bij de expositie in het Fries Museum lees ik: 'Terwijl de jongeren naar de stad trekken - vaak veroordeeld tot een leven in sloppenwijken - blijven de ouderen onbegrepen achter, op land dat generaties lang is bebouwd, bewoond en bejaagd, en dat tradities en verhalen heeft gevoed. Ver van ons bed? Zeker niet. We hebben er met ons consumptiegedrag en onze culturele expansie mede de hand in.'
     Ik twijfel niet aan de oprechtheid van Benoit Aquin en ook niet aan de goede bedoelingen van de curatoren van Noorderlicht. Maar ik vrees dat exposities als Land, Country Life in the Urban Age geen enkele invloed hebben op 'ons consumptiegedrag en onze culturele expansie'. Laat staan dat Del Monte en Dole naar aanleiding deze expositie tot inkeer komen en de slachtoffers van hun wanbeleid schadeloos stellen. Daar is meer voor nodig dan mooi ingelijste foto's in een museale omgeving.

foto Sietse Postma (Winterthur, 2009)

woensdag 29 september 2010

Jour de fête

Dit voorjaar verbleef ik een maand in Parijs. In die tijd verkende ik, gewapend met een stapeltje tickets voor de metro en een camera, vrijwel dagelijks de stad. Op een van de laatste dagen van mijn verblijf raakte ik verzeild op het Ile St.-Louis. In de kleine straatjes wemelt het daar van de wat chiquere toeristenwinkeltjes en galerietjes. Maar daarvoor was ik niet in Parijs. Ook niet voor de hoosbui die even later losbarstte, trouwens. Onder een dicht bebladerde plataan en een iel parapluutje wachtte ik tot de bui over was.
   Na een minuut of tien kon ik verder. Ik ging naar de westelijke punt van het eiland en belandde op een stil pleintje met een mooi zicht op de rivier. Het pleintje zelf was met de druipende bomen, kitscherige staatlantaarns, glimmende keien en groene bankjes Parijs 'over the top'. Maak daar maar eens een foto die uitstijgt boven de romantische clichébeelden waarmee je in winkels en galeries in Parijs wordt doodgegooid; vooral nostalgisch zwart-wit is erg populair. Ik probeerde toch maar wat - zo langzamerhand begin ik m'n analoge zuinigheid een beetje kwijt te raken en druk wat makkelijker op de ontspanknop van m'n digitale reflex – want de locatie had te veel potentie om zomaar aan voorbij te gaan. 'Deleten' kon altijd nog.

Talent
Vorige week ging de expositie 'Beeldverhalen' van Johan van der Keuken in het Fotografiemuseum Amsterdam van start. Van de Keuken (1938-2001) was een vermaard fotograaf en cineast. En hij had wel wat met Parijs. Reden genoeg om een kijkje te gaan nemen op de opening.
   Johan van der Keuken publiceerde zijn eerste fotoboek toen hij zeventien was. Het heette 'Wij zijn zeventien'. De foto's geven een indringend beeld van een generatie èn van het talent van Van der Keuken. Hij maakte niet alleen uitstekende portretten maar bleek ook een scherp gevoel voor de tijdgeest te hebben. Ongelofelijk voor een jongen van zeventien.
   Een jaar later vertrok Van der Keuken naar Parijs om te studeren aan het Instituut voor Gevorderde Cinematografische Studies. Vanaf die tijd is hij fotograaf en filmer. En dat blijft hij zijn hele leven. Voor Van de Keuken zijn het geen gescheiden werelden. Foam-curator Marcel Feil wees hier in zijn openingswoord ook op: Als filmer had Van de Keuken een feilloos gevoel voor beeld en als fotograaf experimenteerde hij graag met beeldreeksen en sequenties. De samenstellers van de expositie, Willem Zoetendaal en Noshka van de Lely, hebben ervoor gekozen juist dit aspect van het oeuvre van Van der Keuken centraal te stellen.

Filmisch

Het is boeiend om te zien hoe de fotograaf door beelden te combineren of te herhalen het filmische element 'tijd' toevoegt aan stilstaande beelden. Dat gebeurt zowel in het klein, bijvoorbeeld met een paar zwart-wit foto's van een man, een jongen en een bal, als in het groot. Aan het eind van de expositie hangt een prachtig gepresenteerd mozaïek van grote kleurenfoto van passanten. Maar dat is slechts het toetje. Het hoofdmaal krijgt de bezoeker direct opgediend bij binnenkomst in de 'erezaal' van het museum.
    Hier staat een van de bekendste foto's van Johan van der Keuken centraal. Het is een opname van een man en een vrouw die in Parijs op straat dansen tijdens de viering van de veertiende juli. De foto is voor het eerst gepubliceerd in het boek 'Paris mortel', dat in 1963 verscheen. Het was geen 'lucky shot' want de fotograaf heeft in de loop van de middags en avond meer dan dertig foto's gemaakt van dit straatfeest - dat is best veel voor een fotograaf die zuinig moest zijn met zijn filmpjes! - Van deze reeks was tot nu toe alleen die ene foto bekend. In het Foam zijn nu ook fraaie afdrukken van die andere 32 opnamen te zien.

Quatorze Juillet, foto Johan van der Keuken (1958)

Het is fascinerend om over de schouder van de fotograaf mee te kijken. Je ervaart hoe hij een geschikt standpunt zoekt (vanaf het muziekpodium of op straat tussen de mensen), waar zijn aandacht naar uitgaat en de momenten die hij kiest om af te drukken. Het is ook mooi om te zien hoe het beeld dat Van der Keuken uiteindelijk selecteerde voor zijn boek, met kop en schouders boven de andere foto's uitsteekt. Dat is geen geluk maar het resultaat van empathie, vasthoudendheid, concentratie.
    In de toelichting lees ik dat Van der Keuken deze serie op de veertiende juli 1958 gemaakt heeft op het Ile de St.-Louis. Ik kijk nog eens goed naar de beelden en herken nu het verregende pleintje van een paar maanden geleden. Ik rommelde daar wat met m'n digitale camera. Van der Keuken schreef er geschiedenis met een prachtige, veelzeggende zwart-witfoto die de tand des tijds moeiteloos heeft doorstaan. Niks nostalgie of kitsch maar een tijdloos en vitaal beeld van mensen die genieten van het leven en van elkaar. Om jaloers op te zijn.

Ile St.-Louis, foto Sietse Postma (mei 2010)

maandag 30 augustus 2010

Schoonheid, fotografie en kunstgebitten

Onlangs ging in het Foam een expositie van Alexander Gronsky van start. Deze in 1980 in Letland geboren fotograaf woont tegenwoordig in Moskou. Hoewel hij nog maar betrekkelijk kort als fotograaf actief is, heeft hij al een reeks internationale prijzen in de wacht gesleept. Dit jaar kwam daar de Foam Paul Huf Award bij. Vandaar deze expositie. Hij kreeg de prijs voor de foto's die hij de afgelopen drie jaar maakte van het Russische (stads)landschap.

Het openingswoord werd uitgesproken door Hubert Smeets, historicus en oud-correspondent voor NRC-Handelsblad in de Sojvet-Unie en Rusland. Smeets had een vlot en geestig verhaal, doorspekt met Russische kreten. Hij had alleen de pech dat de foto waar hij zijn betoog aan op had gehangen, geen deel uitmaakt van de expositie. Hij loste dat op door wat printjes van de desbetreffende foto uit te delen.

foto Alexander Gronsky, uit de serie Less than one
 Dat Smeets juist voor deze foto uit de serie Less than one had gekozen, is natuurlijk niet toevallig. De desolate omgeving en de tekst op het armoedige gebouw, die Smeets vertaalde met 'kunstgebittenbedrijf', waren voor hem aanleiding een betoog te houden over de overgangsperiode waarin Rusland zich na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie nog steeds bevindt. Volgens Smeets was Gronsky als betrekkelijke buitenstaander de aangewezen fotograaf om te laten zien hoe die Sojvet-periode ook nu nog een stempel zet op het leven in het huidige Rusland.

Hubert Smeets plaatste de foto's van Gronsky in een sociaal-historische context. Als historicus, journalist en Rusland-kenner is dat zijn goed recht. Maar volgens mij sloeg hij daarmee de plank volledig mis. Alexander Gronsky is geen documentaire fotograaf, niet iemand die door middel van foto's zijn visie geeft op het moderne Rusland en de problematische relatie met het Sovjet-verleden. De prachtige foto's van Gronsky zijn niet registrerend maar evocatief.

Doods en verlaten
In het Foam is werk te zien uit twee series: Less than one en The edge. De eerste bestaat uit foto's gemaakt in gebieden waar de bevolkingsdichtheid minder dan één persoon per vierkante kilometer is. Op de foto's komen dan ook nauwelijks mensen voor, zelfs niet in de stedelijke gebieden waar Gronsky fotografeerde. De betonnen flatgebouwen doen net zo doods en verlaten aan als de besneeuwde landschappen en havens waar het leven stil lijkt te staan. Hier en daar zijn wat nietige figuurtjes te zien, die de immense leegte die hen omringt alleen maar nog indringender maken.

Voor de serie Less than one reisde Gronsky duizenden kilometers door Rusland. In een interview in Foam Magazine #20 vertelt Gronsky dat hij eens drie dagen onder weg was geweest naar een plaats in het oosten van Rusland om vervolgens thuis te komen met een foto van een besneeuwde weg. Daarop besloot hij zich voor zijn volgende project te concentreren op een wat gemakkelijker te bereiken regio die even gewoon en saai is, namelijk de buitenwijken van Moskou.

Dat volgende project werd The edge. Alle foto's in deze serie zijn gemaakt in de sneeuw en bij een bedekte hemel. Grote delen van de beelden zijn zo wit als het papier waarop de foto's zijn geprint. Het zijn zorgvuldig gecomponeerde constructies van vlakken en ritmes. Troosteloze betonnen flatgebouwen zijn getransformeerd tot ijle structuren. De sneeuwwitte wereld is zorgvuldig gedecoreerd met mensjes en dieren.

Alexander Gronsky laat met dit werk zien dat fotografie een medium is waarmee veel meer kan dan een sociale realiteit documenteren en analyseren. Foto's kunnen het leven lichter maken. Schoonheid als troost voor alledaagse lelijkheid en existentiële leegte.

foto Alexander Gronsky, uit de serie The edge


zondag 7 februari 2010

'Een portret is geen foto'

In zijn dagelijkse column in NRC Handelsblad beschreef Frits Abrahams onlangs hoe hij werd geportretteerd door de Amstelveense schilder Toon de Haas. Na anderhalf uur zitten, schilderen en kletsen was het schilderij af. "Een historisch moment," schreef Abrahams. "Voor het eerst van mijn leven zag ik mijn geschilderde kop. (…) Dat hoofd had iets bekends, jawel, maar wás ik het ook? Ik merkte dat ik dat helemaal niet kon beoordelen. Een portret is geen foto, het is een visie op iemand. Dit was zijn visie."

De manier waarop Abrahams onderscheid maakt tussen een (geschilderd) portret en een foto, intrigeerde me. Dat een schilder vandaag de dag bij het maken van een portret niet rechttoe rechtaan naar een puur realistische afbeelding streeft, lijkt me evident. De schilder zet de werkelijkheid naar zijn hand. Hij overdrijft trekken en vormen, past kleuren aan en laat weg wat in zijn ogen niet relevant is. Het resultaat is een subjectieve, schilderkunstige interpretatie van een gezicht, en daarmee van een persoon, van een karakter.

Wat dat betreft heeft de portretfotograaf het, als gevangene van de zichtbare werkelijkheid, heel wat moeilijker. Tenzij hij een greep doet in de gereedschapskist van Photoshop en digitaal gaat 'schilderen' natuurlijk. Maar dat je ook met pure fotografie een visie kunt geven en zichtbaar kunt maken wat achter de menselijke façade schuilgaat, laat Koos Breukel zien in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen bij de expositie Voor het oog van Job (verlengd t/m 2 mei).

Volendam
In een kleine zaal boven in het museum staan tussen de hanenbalken 24 schildersezels met grote zwartwitfoto's. Het zijn portretten van niet zo jonge mannen en vrouwen. Vaak zijn het echtparen maar er zijn ook foto's bij van een man of vrouw alleen. Al deze mensen hebben met elkaar gemeen dat ze in Volendam wonen en een kind hebben verloren. Een aantal van hen verloor een zoon of dochter bij de cafébrand in de nieuwjaarsnacht van 2001. Andere kinderen verongelukten of stierven als gevolg van een ziekte. Het kerkhof bij de St.-Vincentiuskerk in Volendam heeft verschillende vakken met alleen kindergraven.

Journalist Pieter van den Blink zocht de ouders van deze gestorven kinderen op. Hun aangrijpende verhalen bundelde hij in het boek Voor het oog van Job (uitgeverij Augustus, 2009). Het boek begint met foto's van de geïnterviewde ouders, gemaakt door Koos Breukel. Dezelfde foto's zijn nu op groot formaat in het museum te zien (en inmiddels ook door het museum aangekocht). Bij elke foto ligt een exemplaar van het boek, opengeslagen bij de tekst van degenen die op de foto staan.

Het zijn indringende portretten. De gezichten staan strak. Zonder pose of theater kijken de vaders en moeders me aan, enkelen hebben hun blik gericht op iets buiten het kader. Hier en daar rust een hand op de schouder of arm van een partner. De gezichten zijn haarscherp. Geen rimpel, groef of lijn kan me ontgaan. De meeste ouders zijn voor een donkere achtergrond gefotografeerd. Een paar foto's zijn bij de mensen thuis gemaakt. Het zijn stijlvolle, ingetogen foto's, sober gecomponeerd en belicht. Stuk voor stuk aangrijpende beelden. Ze getuigen van verlies en verdriet maar soms ook van kracht.

foto Koos Breukel, Voor het oog van Job


Autonome beelden
Zou ik deze emoties ook zo expliciet herkend hebben zonder kennis van de verhalen achter de foto's? Kunnen beelden net zo veel zeggen als duizend woorden? Ja en nee. De foto's van Koos Breukel zijn sterke, autonome beelden over het thema verdriet. De verhalen die Pieter van den Blink uit de mond van de getroffen ouders noteerde, vullen dit thema verder in en maken het concreet en persoonlijk. Dat beïnvloedt dan weer de manier waarop ik naar de foto's kijk. Het universele wordt persoonlijk en het persoonlijke wordt universeel.
In tegenstelling tot het portret dat schilder Toon de Haas maakte van Frits Abrahams, laten de portretten van deze Volendamse ouders niets te raden over. Bep Binken, Klaas en Annie Mossel, Jaap en Anja Veerman en alle anderen zullen zichzelf moeiteloos herkennen. Maar er is meer. Elke aandachtige kijker zal, ook zonder de bijbehorende teksten te lezen, iets ervaren van het verdriet dat deze mensen met zich meedragen. Ondanks het onvermijdelijke realisme van de foto's is zichtbaar, en daardoor ook voelbaar, wat eigenlijk niet te zien is. Dat is zo dankzij de visie van Koos Breukel.

maandag 1 februari 2010

Ik weet niet wat ik zie

Aan het begin van een foto-expositie loop je als bezoeker vaak eerst tegen een tekst aan waarin informatie wordt gegeven over het leven en werk van de exposant. Meestal sla ik zo'n uiteenzetting over. Ik ben gekomen om te kijken, niet om te lezen. Als het kijken me bevalt, ga ik terug naar het begin om alsnog te lezen. De ene keer worden m'n conclusies bevestigd, een andere keer finaal onderuit gehaald en betrap ik mezelf op vooroordelen en oppervlakkig kijkgedrag. Dat is confronterend en leerzaam. In ieder geval een goede reden het werk nog eens goed te bekijken.

Onlangs bezocht ik de expositie (On)zichtbaar, georganiseerd door het Utrechtse initiatief Fotodok (t/m 28-2, Van Asch van Wijckskade 28, Utrecht). De tekst aan het begin van deze groepsexpositie is zó kort, dat ik moeite zou moeten doen om hem niet te lezen. Er staat dat de deelnemende fotografen verschillende thema's in beeld brengen zonder deze heel direct te fotograferen. "Als kijker moet je even zoeken naar waar het nou om draait. Waar kijk ik naar? Gaat het in deze foto's om meer dan alleen datgene wat ik zie? En … hoe kom ik daar achter?" Zo'n inleiding bevalt me.

Straf
In de eerste ruimte zie ik langs de wanden manshoge lijsten staan met portretten, gemaakt door de Franse fotograaf Charles Fréger. Op de foto's zie ik mensen met zwarte en blauwe Ku Klux Klan-achtige puntmutsen. De titel van de serie is Penitente. Wat is hier aan de hand? Hebben deze mensen straf? Of zijn het juist beulen, gehuld in een beulskap? Het antwoord haal ik niet uit de foto's. Veel moeite doe er ook niet voor, want de foto's, hoe perfect ook geprint en ingelijst, raken me niet. In deze ruimte ben ik gauw klaar.

foto Charles Fréger
foto Tina Engho













In een volgende kamer hangen grote kleurenfoto's van de Deense fotografe Tina Enghoff. Ik zie kale, smerige kamers, kapotte meubelstukken, afval en smoezelige vloerkleden. Beelden die ik direct koppel aan het fenomeen 'drugs'. Het kost weinig moeite me de beklagenswaardige bewoners voor de geest te halen. Nieuw of verrassend is het niet. Ik heb geen idee waarom deze foto's gemaakt zijn en hier op groot formaat aan de wand hangen. De titel Possible relatives helpt me niet veel verder.

Ik ga verder. De serie van Eva Hofman, Afterparties, en die van Ivo van der Bent, Denk aan mij, laten weinig te raden over. Het is volkomen duidelijk waar ik naar kijk: plekken waar een feest is geweest, en dus een hoop troep ligt, en treurige kantoorplanten in alle staten van uitdroging en verval.

foto Eva Hofman
foto Ivo van der Ben

















Dan is er nog de serie van Raphaël Dallaporta, Domestic Slavery. Deze bestaat uit strakke architectuurfoto's van moderne flatgebouwen, negentiende-eeuwse appartementen, chique eengezinswoningen en vrijstaande huizen. Naast elke foto staat tekst over hedendaagse slavernij. Bijvoorbeeld van au pairs die met mooie beloften naar Frankrijk zijn gehaald en vervolgens in de welgestelde gezinnen waar ze terecht komen, worden uitgebuit en zelfs mishandeld.

De treurige verhalen die de meisjes en vrouwen vertellen, contrasteren scherp met de cleane foto's van de gevels waarachter zulke geschiedenissen zich af (kunnen) spelen. De strekking en inhoud van deze serie is duidelijk. De teksten laten niets te raden over en de beelden voegen een extra betekenislaag toe aan het totaal.

De serie van Dallaporta, gemaakt in samenwerking met de journaliste Odine Millot, springt eruit, ondanks de wat schrale presentatie. Door te kijken en te lezen snap ik niet alleen waar het over gaat, maar het contrast tussen de schrijnende verhalen en de schone schijn van de façades versterkt de zeggingskracht van het geheel. Dit werk maakt indruk op me. Ik weet alleen niet of de slachtoffers van deze barbarij daar iets mee opschieten.

foto Raphaël Dallaporta
   












En nu lezen
Terug naar het begin van de expositie waar een keurig vouwblad ligt met uitgebreide informatie over alle exposanten en hun werk. Ik lees dat de mensen met de puntmutsen boetelingen zijn die Charles Fréger in het Spaanse Sevilla gefotografeerd heeft tijdens de Semana Santa (dat is de heilige week voorafgaand aan Pasen). Die heilige week schijnt een religieus spektakel van jewelste te zijn met nachtelijke processies en geheimzinnig gedoe met gemaskerde boetelingen, lees ik.

Met die kennis gewapend bekijk ik de foto's nog een keer. Ik weet nu wat ik zie maar nog steeds laten de beelden me koud. De toelichting spreekt meer tot mijn verbeelding dan de foto's. Bij het werk van Tina Enghoff gaat het anders. Niet alleen biedt het vouwblad soelaas maar er blijkt ook een boek voorhanden te zijn waarin haar foto's afgedrukt zijn in combinatie met verklarende feiten. Daaruit blijkt dat in de kamers die zij fotografeerde iemand in totale eenzaamheid was overleden. Ze kwam deze woonplekken op het spoor aan de hand van advertenties waarin familieleden van de overledene ('possible relatives') werden opgeroepen zich te melden. Als ik nog eens naar de foto's kijk, doen ze me meer dan de eerste keer. Het is duidelijk is dat deze serie niet zonder tekst kan.  

Genres
Volgens Fotodok is documentaire fotografie "het vertellen van een op feiten berustend verhaal aan de hand van foto’s, waarbij de maker zijn eigen stempel drukt op dit verhaal. Documentaire fotografie bestrijkt het gebied tussen journalistieke fotografie en autonome (kunst)fotografie." Dat is een interessante definitie. Journalistieke fotografie presenteert feiten en kan niet zonder tekst. Autonome fotografie is persoonlijk en moet zonder tekst en uitleg kunnen. Documentaire fotografie beweegt zich daar tussenin.

De expositie (On)zichtbaar heeft me gesterkt in het idee dat documentaire fotografie dichter tegen het journalistieke dan tegen het autonome genre aanligt. Bij de series van Dallaporta, Fréger en Enghoff moet je echt weten wat je ziet; zonder tekst mis je de clou. Dat geldt niet voor het werk van Holman en Van der Bent. Hun beelden vertellen het hele verhaal. Tekst overbodig. Dat wil overigens niet zeggen dat ik hun series daarmee autonome kwaliteiten toedicht. Daarvoor zijn ze in mijn ogen te eenduidig en voorspelbaar. Die mening houd ik staande, ook na het lezen van de toelichting.

Lezen of kijken?
foto Sietse Postma (Winterthur 2009)